Winnaar Libris Geschiedenis Prijs 2011
In de vroege ochtend van 3 maart 1949 wordt de gehele aristocratie in Transsylvanië door de Securitate en de militia van het bed gelicht en in vrachtauto’s geladen. De volgende dag meldt de Roemeense communistische partij de succesvolle deportatie van alle grootgrondbezitters. Onder de terreur van Gheorghiu-Dej en later Ceausescu leidde de aristocratie een dubbelleven: overdag werktemen als dwangarbeider in mijnen, metaalfabrieken en timmerwerkplaatsen; ’s avonds kwam men heimelijk bij elkaar om te eten, drinken, kaarten, zingen en leerde men de kinderen pianospelen en Frans spreken.
Het communisme eiste de vernietiging van deze ultieme klassenvijanden, maar de partijbeulen kregen deze flegmatische, rummikubspelende kaste gedurende een halve eeuw totalitair regime niet kapot en zo werd de aristocratie een symbool van onverzettelijkheid.
Niet lang nadat Nicolai Ceausescu op 25 december 1989 was geëxecuteerd reed Jaap Scholten met zijn geliefde – zelf nazaat van een familie die tijdens het communisme tot de vervolgden behoorden - in een oude cabriolet over de Karpaten naar Boekarest om een oudoom te bezoeken die aldaar ambassadeur was. De voorwereldse schoonheid van Transsylvanië betoverde hem en hij keerde er steeds weer terug. Inmiddels woont Scholten 7 jaar in Boedapest. Hij zocht de tot de bedelstaf veroordeelde baronnen, graven en prinsessen op in hun inmiddels teruggegeven maar vervallen kastelen en paleizen en tekende hun wonderbaarlijke en niet eerder gepubliceerde verhalen op.